Preek van de 22ste zondag na Pinksteren

Palestina wordt intussen al een geruime tijd bezet door Rome. Vreemdelingen domineren de nationale overheid: Romeinen of valse Joden die ten dienste van het Rijk staan. Ze behartigen enkel hun eigen belangen en af en toe die van het Romeinse rijk. Maar nooit die van het volk zelf.

Joodse beambten die ten dienste staan van Rome of geassimileerd zijn, worden niet bepaald geapprecieerd. De aanhangers van Rome hebben echter de bovenhand: ze besturen het land. Hoe gehaat ze ook zijn, hun tegenstanders letten beter op hun passen.

Een kleine groep van hen stelt Jezus in het bijzijn van de Farizeeën deze controversiële vraag: "Moeten we belastingen betalen aan de heidense bezetter?" Het is een weinig onschuldige vraag, want ze ligt aan de basis van herhaaldelijke opstanden.

Het antwoord van onze Heer slaat de menigte met verbijstering. Het is een antwoord dat een blijvende stempel drukt op de verhouding tussen gelovigen en de overheden van de wereld. "Geeft dan den keizer, wat den keizer toekomt; en geeft aan God, wat God toekomt."

Dat onderscheid is niet moeilijk om te maken. Doorgaans is het niet ingewikkeld, want God en de keizer houden zich met heel andere zaken bezig. De Joden hebben dat goed begrepen en kunnen er niets tegen inbrengen.

Vaak spreken we op deze zondag over hetgeen waar God recht op heeft. Laat ons deze keer spreken over wat God wil dat we aan de keizer geven.

De Kerk zorgt goed voor ons, want dit Evangelie wordt ons niet gegeven in het voorjaar, maar in het najaar, zodat we tijd hebben om erover na te denken: moeten we belastingen betalen? Meer zelfs: moeten we aan de overheden geven wat ze van ons vragen?

Vaak hebben we zin om te antwoorden: "wellicht niet, gezien waar ons belastinggeld naartoe gaat." Maar we weten dat de belastingen voor Rome mogelijk bestemd waren voor heidense en dus demonische godsdiensten evenals voor de feesten en spelen van de machthebbers.

Daarom moeten we in beschouwing nemen wat Paulus als Romeins staatsburger te zeggen had: "Om dezelfde reden ook moet gij de belasting betalen; want de overheid is de beambte van God, en is voortdurend in beslag genomen door haar taak. Geeft dus aan allen wat hun toekomt: belasting aan wien gij belasting, tol aan wien gij tol, ontzag aan wien gij ontzag, eer aan wien gij eer zijt verschuldigd." (Rom. 13, 6-7)

De Heer heeft aan mensen macht gegeven waaraan we ons niet kunnen onttrekken. Het huidige bewind is niet beter dan dat onder het Romeinse Rijk.

Betekent dat dan dat we telkens moeten doen wat van ons gevraagd wordt? Neen. Maar het betekent wel dat als we dat niet doen, we daar beter eerst eens goed over nadenken. Denken we maar aan belastingen, of illegaal downloaden, maar ook aan andere verhoudingen tussen ons en de civiele of militaire overheden. Ook voor dat soort zaken kunnen we ons geweten niet zomaar uitschakelen.

Jezus Christus geeft ons zoals steeds principes mee die we in ons geestelijk leven dienen toe te passen. Het is aan ons om dat te doen in overeenstemming met ons geweten en naar gelang onze persoonlijke situatie.

Onze Heer vraagt ons om de overheid te blijven gehoorzamen zolang dat mogelijk is. Als iets duidelijk onrechtvaardig of onevenwichtig is, of gewoonweg onmogelijk, dan kunnen we niet gehoorzamen.

Onze Heer legt ons geen juk op dat te zwaar is om te dragen. Dat heeft toch geen nut. Belastingen, bijvoorbeeld, moeten in verhouding zijn met het vermogen van degene die ze moet betalen. Als die niet evenwichtig zijn dan legt God ons die niet op.

We moeten dus als volgt handelen: wanneer we te maken krijgen met een eis die we niet kunnen gehoorzamen, dan moeten we om raad vragen en onszelf afvragen of we niet willen gehoorzamen uit gemakzucht of omdat het echt over iets onrechtvaardigs gaat. Eens we daarover duidelijkheid hebben dan moeten we handelen naar onze beslissing.

Ons geweten zal ons ook aangeven wat we moeten doen. Als we nog altijd bezorgd zijn over onze beslissing of niet erg tevreden ermee zijn, dan was het geen goede beslissing en is het wellicht beter om erop terug te komen. Als we echter in vrede zijn met God en we niet piekeren over onze beslissing, dan hebben we gedaan wat onze Heer van ons verlangde. Dat geldt voor alles wat ons geweten aangaat.

Als we God geven wat Hem toekomt, de keizer wat de keizer toekomt, en ons vervullen met Gods wil, dan kunnen we op de Dag des oordeels tot onze Heer zeggen: "Ik ben trots U trouw geweest te zijn, Heer." Dan zullen de poorten van het eeuwige geluk zich voor ons openen, zonder langs het vagevuur te moeten.

In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.

kan. Fréderic de Martin ICRSS, zondag 5 november 2017, Basiliek van Dadizele

Reacties