Preek van Sexagesima Zondag (16 februari 2020)

Morgen ga ik op retraite. Als je moe bent - en dat is wat iedereen is in deze tijd; ik heb het over de vermoeidheid van de ziel - probeer dan een retraite mee te maken. Een 18de eeuwse Franse essayist schreef: "Sluit je ogen en je zult zien."[1] Zoals sommige mensen die het gebruik van het ene zintuig verliezen, de troost hebben om een ander zintuig te zien ontwikkelen, zo zien wij, die ons vrijwillig van onze ogen, ons gehoor en onze lippen beroven, ons hart opengaan voor de aanwezigheid van God. Dit brengt altijd veel rust en vreugde.

"Exsurge, quare obdormis, Domine?” Als je goed hebt geluisterd naar het lied van de introitus, heb je misschien deze kreet van de heilige Koning David gehoord: “Heer, sta op! Waarom slaap je?” Voor de psalmist is het een uitroep van geloof, een beetje ongeduldig misschien. Voor andere mensen is het helaas eerder een schreeuw van verzet, van provocatie. Waar is God? Waarom geeft hij geen antwoord? Waarom laat hij zijn stem niet horen? Waarom tenslotte zoveel leed en zo weinig vertroosting?

EPISTEL 2 kor 11:19-33,12:1-9

Dierbaren, gij verdraagt toch zo makkelijk de dwazen, omdat gij zelf o zo wijs zijt! Gij verdraagt het immers, als men u tiranniseert, als men u uitzuigt en beetneemt, als men verwaand is, en u in het aangezicht slaat. Ik moet het tot mijn schande bekennen: daartoe zijn wij te zwak geweest! Maar voor de rest—ik spreek in onverstand wat een ander aandurft, dat durf ik ook. Zij zijn Hebreeën? Ik ook. Zij zijn Israëlieten? Ik ook. Zij zijn Abrahams zaad? Ik ook. Zij zijn dienaars van Christus? Ik spreek als een onwijze: Ik veel meer; in zwoegen veel meer, in gevangenschappen veel meer, in slagen overvloedig, in doodsgevaren heel vaak. Van de Joden kreeg ik vijfmaal de veertig min één; driemaal ben ik met de roede gegeseld; ééns gestenigd; driemaal heb ik schipbreuk geleden; ééns een heel etmaal rondgezwalkt in het holle der zee. Op zwerftochten menigmaal, in gevaren van rivieren, gevaren van rovers, gevaren van eigen volk, gevaren van heidenen, gevaren in de stad, gevaren in de woestijn, gevaren op zee, gevaren onder valse broeders. Onder arbeid en zwoegen vaak zonder slaap, in honger en dorst, in vasten dikwijls, in koude en naaktheid. En behalve de rest, de toeloop nog, dag in, dag uit; de zorg voor alle kerken. Wie is er zwak, en ik voel me niet zwak? Wie ondervindt ergernis, en ik gloei niet van toorn? Moet er geroemd worden, dan wil ik op mijn zwakheid gaan roemen. Ik lieg niet; dat weet de God en Vader van den Heer Jezus, in eeuwigheid geprezen. Toen ik in Damascus was, liet de stadhouder van koning Aretas de stad der Damascenen bewaken, om zich van me meester te maken; maar door een venster werd ik in een mand over de muur naar beneden gelaten, en zó ontkwam ik aan zijn handen. Moet er geroemd worden, al dient het nergens toe, dan kom ik nu aan de visioenen en openbaringen des Heren. Ik ken een mens in Christus, die veertien jaar geleden naar de derde hemel is weggevoerd, —in het lichaam: ik weet het niet, of buiten het lichaam: ik weet het niet, God weet het. En ik weet van dien mens, dat hij in het Paradijs is opgenomen, —in het lichaam of buiten het lichaam: ik weet het niet, God weet het; en dat hij onuitsprekelijke woorden hoorde, die een mens niet nazeggen kan. Over hem zal ik roemen; over mijzelf zal ik het niet doen, dan alleen in mijn zwakheden. Maar al wilde ik ook roemen, toch was ik geen dwaas, omdat ik de waarheid spreek; maar ik doe het niet, opdat niemand meer van mij denken zal, dan wat hij van mij ziet of hoort, zelfs niet op grond van buitengewone openbaringen. En opdat ik hierop niet ijdel zou worden, is mij een doorn in het vlees gestoken; een engel van Satan, om mij met vuisten te slaan, opdat ik niet hoogmoedig zou worden. Tot driemaal toe bad ik den Heer, dat hij zou weggaan van mij. Maar Hij heeft mij gezegd: "Mijn genade is u genoeg; want juist bij zwakheid komt de Kracht tot haar recht!" Het liefst zal ik dus op mijn zwakheden roemen, opdat de kracht van Christus in mij mag wonen.

EVANGELIE Lc 8:4-15

In die tijd, toen er eens een grote menigte bijeen was, daar men uit alle steden naar Hem was toegestroomd, sprak Hij in een gelijkenis: De zaaier ging uit, om zijn zaad te zaaien. En onder het zaaien viel een gedeelte langs de weg; het werd vertrapt, en de vogels uit de lucht pikten het op. Een ander gedeelte viel op de rots: even kwam het op, maar verdorde, omdat het geen vocht had. Een ander gedeelte viel tussen de doornen; en de doornen schoten mede op, en verstikten het. Een ander gedeelte viel op de goede aarde; het schoot op, en droeg honderdvoudige vrucht. Na deze woorden riep Hij uit: Wie oren heeft om te horen, hij hore. Zijn leerlingen vroegen Hem naar de zin der gelijkenis. Hij sprak: U is het gegeven, de geheimen te kennen van het koninkrijk Gods, maar tot de overigen wordt in parabels gesproken; opdat ze zouden zien en niet inzien, zouden horen en niet verstaan. Dit is de zin der gelijkenis: Het zaad is Gods woord. Het zaad langs de weg zijn zij, die het woord wel horen; maar dan komt de duivel en neemt het weg uit hun hart, opdat ze niet zouden geloven en worden gered. Het zaad op de rots zijn zij, die het woord met vreugde aanvaarden, zodra ze het horen, maar die geen wortel hebben geschoten; een tijd lang geloven ze wel, maar in de tijd der beproeving vallen ze af. Het zaad, dat tussen de doornen valt, zijn zij, die wel hebben geluisterd, maar die gaandeweg door de zorgen, de rijkdom en de genoegens van het leven zich laten verstikken en nooit tot rijpheid komen. Maar het zaad, dat in de goede aarde valt, zijn zij, die met een goed en edel hart het woord vernemen, het aanvaarden, en het vrucht doen dragen door te volharden.
Maar dat is een slechte redenering, dat is ons zicht beperken tot een paar meter ver, terwijl het leven ons zo'n lange weg laat afleggen, een weg zelfs naar de eeuwigheid. Hoe kan de mens redelijkerwijs geloven dat het normale leven rijmt op het aangename leven? "Het is goed voor ons, dat wij somtijds wat bezwaren en tegenspoed hebben, omdat deze dikwijls de mens tot zijn hart terugroepen, daar zij hem herinneren dat hij in ballingschap leeft, en op niets, dat van de wereld is, zijn hoop moet stellen", zegt de Navolging van Christus. Ja, het is soms goed om bijvoorbeeld te lijden en te leren dat mensen slecht over ons denken, ondanks onze goede bedoelingen en goede daden. Het helpt ons om meer nederig te worden, om ons te richten op het essentiële, Onze Lieve Heer die de diepte van het hart ziet.

Daarom moet de mens zo standvastig worden in God, dat hij niet zo vaak naar menselijke vertroosting hoeft te zoeken! En dan, zoals het boek Ecclesiasticus zegt: “Hij die niet beproefd is, weet weinig.” (Eccl. 34: 9). Het is in tegenspoed dat ieder van ons te weten komt wat hij werkelijk is. De mens die in alles slaagt en die noch moeite noch mislukking kent, wordt aan groot gevaar blootgesteld; het is te vrezen dat zijn ziel in een diepe slaap zal vallen en dat hem in het uur van het ontwaken verteld zal worden wat de rijke verdoemde in de parabool te horen kreeg: “Kind, denk er aan, dat gij in uw leven het goede hebt ontvangen[2].” 

Op aarde, tijdens ons leven als pelgrim, is het lijden in feite een grote genade (die echter niet gezocht moet worden) omdat het ons oefent in de deugd - en laten we toegeven dat we behoefte hebben aan oefening -, het geeft ons nieuwe gelegenheden voor verdienste en het maakt ons gelijkvormig aan de Zoon van God. Nee, laten we dit niet vergeten, en laten we proberen onszelf met de grootst mogelijke edelmoedigheid te geven. Maar misschien ontbreekt het ons aan edelmoedigheid en dienstbaarheid. Nog in de Navolging van Christus staat geschreven:

“Velen zijn er die naar het hemels rijk van Jezus verlangen, maar weinigen die zijn kruis willen dragen. Hij heeft er velen, die zijn vertroosting, maar weinigen die zijn lijden zoeken. Hij vindt er velen met Hem aan tafel en weinigen, die met Hem willen vasten. Zij willen zich allen met Hem verblijden; maar weinigen willen voor Hem iets lijden. Velen volgen Jezus tot het breken van het brood; maar weinigen tot het drinken van de lijdenskelk. Velen vereren zijn mirakelen, maar weinigen volgen Hem in de smaad van zijn kruis. Velen hebben Jezus lief, zolang hun geen tegenspoeden overkomen. Velen danken en zegenen Hem, zolang zij enige vertroosting van Hem ontvangen. Maar als Jezus zich verbergt, en hen een tijdje verlaat, dan vallen zij in klachten of in grote neerslachtigheid.”

We herkennen onszelf hierin, nietwaar? Laten we proberen Jezus lief te hebben voor Jezus, en niet voor onszelf, laten we proberen Hem te zegenen in al onze beproevingen of onze angsten, zoals in de zoetste vertroostingen. En als de Heer ons in zijn eeuwige wijsheid, om een reden die ons niet gevraagd wordt te begrijpen, deze vertroosting zou ontzeggen, zouden we hem toch moeten prijzen en danken! Want zijn ze niet zoals huurlingen, die altijd op zoek zijn naar troost? Of zoals kleine hondjes, die alleen kunnen gehoorzamen bij het zien van de beloning waarmee wordt gezwaaid voor hun ogen? Bewijzen zij, die altijd aan hun voordelen denken, daarmee niet dat zij zichzelf meer liefhebben dan Jezus Christus?

“Waar zal men iemand vinden, die God om niet wil dienen?” vraagt de auteur van de Navolging. Daar zijn we toch allemaal toe in staat, want de mens is voor dit doel geschapen en God vraagt nooit iets dat onze kracht te boven gaat, maar het vraagt wel een beetje moed van onze kant. Daarom, ik herhaal, moeten we God liefhebben voor God zelf en niet vanwege de vreugde die we proeven om Hem te dienen: want als Hij zijn vertroostingen zou intrekken, wat zou er dan gebeuren met deze huurlingenliefde? Wie zichzelf nog ergens in zoekt, weet niet hoe hij moet liefhebben. Kijk naar Onze Lieve Heer. Hij heeft zichzelf nergens in gezocht. Hij heeft alles opgeofferd voor ons, zijn rust, zijn leven, zijn eigen wil. Hij leed alles, zelfs aan het kruis, zelfs aan de verlatenheid van zijn Vader. Ook wij moeten proberen te leven met deze offerbereidheid (ook al kan dit woord angst inboezemen); en het goede en het slechte, het verdriet en de vreugde met evenveel sereniteit aanvaarden. Met de Vasten in aantocht, zoek niet welke offers en verstervingen je goed kunt doen, maar besluit om je plicht van staat zo goed mogelijk na te komen en om, met die vreugde die de heiligen heeft gemaakt, alle kleine ergernissen van het dagelijks leven te aanvaarden.

En als door toedoen van de duivel de ontmoediging zich voordoet, hoeft u zich alleen maar te herinneren aan alles wat de goede grond, na diep omploegen, heeft voortgebracht. Het honderdvoudige, gewoonweg. Maar als de grond niet is bewerkt, wat doet ze dan ontkiemen? Vergeet tenslotte niet dat de Heer heeft gezegd: “Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u verkwikken.” En moge Hij zich aan ons geven in het sacrament van zijn liefde, de kleine en heilige hostie. Niets is meer gepast, voor wie het geloof heeft, om genade, kracht en vreugde te geven dan de heilige communie. Want, zoals de heilige Johannes Chrysostomos zei: "De Eucharistie is een vuur dat ons zo ontvlamt dat, als we de heilige tafel verlaten, onze harten vlammen werpen die de hel doen huiveren.” 

In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.

kanunnik Adrien Mesureur, zondag 17 februari 2020, Basiliek van Dadizele


[1] Joseph Joubert (gevonden in een snoeppapiertje, het bewijs dat het eten van chocolade goed kan zijn voor de ziel...)
[2] … en Lazarus toen het kwade; nu wordt hij hier vertroost, en gij lijdt pijn.” (Lc 16: 25)


Reacties